Het misbruikprobleem

De Rooms-katholieke kerk heeft een probleem. Veel priesters, zusters en broeders hebben anderen – meestal gelovige mensen – seksueel misbruikt. Dit misbruik kent allerlei vormen: van simpele aanrakingen en strelingen tot agressieve aanranding. Daarbij is sprake van pedoseksualiteit, homo- en heteroseksualiteit. In de meeste gevallen is sprake van een machtsrelatie: het slachtoffer is onderworpen aan de dader. Deze machtsrelatie wordt nog eens versterkt door het ondersteunen van die macht door de omgeving (ouders, familie, vrienden/kennissen) van het slachtoffer: het aan de kaak stellen van dit misbruik wordt ontkend, zelfs beschouwd als een kwalijke daad van het slachtoffer waar straf tegenover moet staan.

Het is niet juist het celibaat – de zelfgekozen onthouding van een seksuele relatie met een ander – als enige oorzaak van dit alles te beschouwen. Het probleem heeft verschillende kanten.

 

Een eerste aspect is de aard van het Rooms-katholieke geloof. Lange tijd is dit geloof als het ‘enige, ware geloof’ gepropageerd en menig – jonge – katholiek werd hiermee geïndoctrineerd. Het geloof gaf een vaste en veilige wereldbeschouwing, er zijn werken van engelen en duivels en alle denken dat vraagtekens zette bij de leer van Rome werd als werk van de duivel beschouwd. Deze leer ging ook over hoe mensen zich – moeten – voelen en gedragen. Er was een stelsel van ‘dagelijkse zonden’ en ‘doodzonden’. De eerste groep van ‘kleine’ zonden kon worden afgedaan door een biecht met een kleine penitentie (boetedoening, zoals een kort gebed uitspreken) voor de tweede groep was een biecht met zware boetedoening nodig. Zou dit laatste niet gebeuren dat volgde na de dood onmiddellijk het hellevuur. Nu is naast moord en doodslag ook seksualiteit onder de groep van de doodzonden terecht gekomen. Er is een tijd geweest dat het maken van kinderen in een kerkelijk erkend huwelijk niet anders kon plaatsvinden dan na een ‘noodzakelijke doodzonde’, oftewel het seksueel contact. De ouders werden na een heerlijke nacht min of meer verplicht te biechten te gaan en te boeten voor hun geslachtelijke daden. In deze cultuur is een afkeer gepredikt van gevoelens, van driften van heel veel menselijks.

Dit betekende dat in de opleiding tot religieuze voorganger er nauwelijks tot zeer vervormd aandacht werd besteed aan seksuele gevoelens. Zaken als aangetrokken worden tot de andere sekse, klaarkomen bij mannen en vrouwen, de relatie tussen intimiteit en seksualiteit, masturbatie, kortom van alles wat met seks te maken had kwamen niet aan de orde. In menig kleinseminarie, waar de puberende jongen zijn leeftijdsgebonden hormonale ontwikkeling doormaakte werd zijn driftleven als zonde beschouwd, ‘niet aan denken’, ‘ga maar voetballen’. Het spreekt voor zich dat menige seksuele ontwikkeling verknipt verliep. Wanneer de religieuze voorman later in omstandigheden kwam die allerlei seksuele gevoelens provoceerden wist hij zich geen raad. Er waren er die uit de kerk zijn gestapt, die de verplichtingen verbonden aan het ‘ambt’ voor gezien hielden. Er waren er ook die lust en onlust, drift en straf, aan elkaar koppelden en tot min of meer sadistische gedragingen kwamen. Er waren er die een dubbelleven aanvaardden: heilig voor de buitenwereld, maar in afzondering zich bevredigden aan jonge jongens of meisjes. Er zijn nog veel meer aberraties te beschrijven.

 

Een tweede aspect is dat van de mannen- of vrouwengemeenschap. In groepen met een bepaalde leefregel, discipline, ontstaat in veel gevallen een bovenwereld en een onderwereld. De bovenwereld is altijd zichtbaar: een gemeenschap waarbinnen ieder zich aan regels houdt en doet wat van hem haar wordt verwacht. Binnen kloostergemeenschappen, congregaties zijn dit de broeders, zusters en paters die nauwgezet de voorschriften en rituelen volgen en een toonbeeld vormen van vroomheid en gehoorzaamheid.

De onderwereld is dezelfde gemeenschap, maar dan dikwijls onzichtbaar (voor buitenstaanders). Hier zijn de leden van de gemeenschap ongehoorzaam, doen dingen die ‘officieel’ verboden zijn en trekken zich zich weinig of niets aan van autoriteiten. In het algemeen geldt dat daar waar een leefgemeenschap meer een centrale, geregelde en vooral autoritaire sturing kent, de onderwereld meer aanwezig en dikwijls krachtiger is. Dit geldt nog meer wanneer degene die met autoriteit belast is zelf min of meer deel uitmaakt van een onderwereld.

 

Zo is recent een beeld van het Vaticaan geschetst, op grond van vele interviews, waarbij bleek dat homoseksualiteit en pedoseksualiteit openlijk zijn ‘verboden’ maar achter gesloten deuren worden gepraktiseerd. De autoriteit is met handen en voeten gebonden omdat hijzelf ook het nodige ‘verdachte’ op zijn kerfstok heeft.

 

In de meeste gevallen is ‘onderwereld’ niet meer dan een aantal ondeugende grensoverschrijdingen (te laat komen, iets eten buiten de reguliere maaltijden en dergelijke). Er zijn ook omstandigheden waarbij de onderwereld in religieuze leefgemeenschappen zo sterk is dat deze het samenleven bepaalt en de bovenwereld naar zijn hand zet. Meestal is het ‘gezag’ dat een belangrijk deel van de onderwereld geworden. In dit betoog is het vooral de onderwereld van de seksuele grensoverschrijdingen. In het ernstigste geval hebben gemeenschappen (sub-)groepen waar een ‘ongeschreven’ code geldt voor bepaalde seksuele gedragingen. Bijvoorbeeld het misbruiken van jongetjes op kostscholen tijdens slaapdiensten, met medeweten van medebroeders. Maar ook onderlinge non-verbale boodschappen die wijzen op onder meer afspraken rond homoseksuele contacten. Deze zaken zijn niet beperkt tot de wereld van kloosters en congregaties maar komen ook voor in onder meer parochies en andere gemeenschappen waar religieuze voormannen samenleven. Voor zover bekend zijn de ernstige grensoverschrijdingen – gelukkig - geen gemeengoed, maar in hun verschijningsvorm dramatisch en voor de slachtoffers zeer traumatisch.

Duidelijk is dat de kans op ernstige grensoverschrijdingen toeneemt in groepen die autoritair worden aangestuurd en in de ogen van de buitenwereld aan strenge leefregels en rituelen zijn onderworpen.

 

Een derde aspect heeft nauwelijks aandacht gehad in publicatie rond seksueel misbruik. Dit aspect heeft te maken met de verwevenheid van het instituut Rooms-katholieke kerk met de publieke omgeving. Er is een tijd geweest – ik vermoed zeker in de tweede helft van de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw – dat in vele kerkbesturen, besturen van congregaties, besturen van kostscholen mensen zaten die in de maatschappij belangrijke functies vervulden. Er zijn er beslist geweest die met de rechterlijke macht in Nederland te maken hadden. Ik vermoed dat er een grote verwevenheid was tussen kerkelijk bestuur (vooral in gebieden waar de R-K. kerk sterk vertegenwoordigd was) en openbaar bestuur. Een scheiding van kerk en staat – zoals nu wordt gepropageerd – was nauwelijks aanwezig. Dit betekende dat het voor de hand lag seksuele misdragingen binnen kerkelijke activiteiten niet langs de publieke rechterlijke lijn af te handelen maar een en ander over te laten aan het bestaande kerkelijke gezag: de dekens, de bisschoppen. Een ‘straf voor de zonde’ betekende dikwijls niet meer dan een verblijf in een klooster voor een paar maanden, een overplaatsing naar elders, een opname in een ver verwijderde kliniek. In mijn herinnering zelden een vervolging door het Openbaar Ministerie. Hier ligt een van de oorzaken die de huidige slachtoffers de R-K. kerk verwijten: het verdoezelen. Bisschoppen dekten (en dekken) veel toe met de ‘mantel der liefde’ zonder zich rekenschap te geven van de ernst van de misdaden. Een lange retraite, een goed gesprek, ergens anders met een schone lei beginnen zouden afdoende moeten zijn. Sommige bisschoppen waren zelf chantabel en dus machteloos en niet meer in staat dan het opleggen van enige symbolische maatregelen.

 

Een vierde aspect heeft te maken met psychopathologie. Naast de genoemde omstandigheden is er altijd het individu met zijn (of haar) eigenaardigheden, vervormd driftleven en/of andere stoornissen, hetzij voornamelijk bepaald door genetische factoren en/of door eerdere, schadelijke, wisselwerkingservaringen. Het is altijd moeilijk vast te stellen of er één belangrijke oorzaak is van seksueel misbruik. In alle gevallen spelen meerdere – hierboven beschreven – zaken mee, zij het met verschillende gewichten.

 

De grote vraag is hoe dit alles te voorkomen. Voordat een aantal mogelijkheden puntsgewijs aan de orde komen volgt hieronder een beschouwing over religie – in het bijzonder de christelijke – en haar betekenis voor ons bestaan.

Religie, een geloofsovertuiging, is in wezen een antwoord op de niet te beantwoorden vragen die ons bestaan oproept. Er is angstwekkende onzekerheid, we zijn een toevallige samenklontering van – ook toevallige – deeltjes en wetenschappelijk onderzoek genereert nog meer onzekerheid. Om te kunnen bestaan is het zaak die onzekerheid te aanvaarden en daarbinnen een zo goed mogelijk leven te hebben. Dit ‘goede leven’ is altijd goed samenleven met aandacht voor anderen en jezelf. Spinoza wees er al op dat dit inzicht met je verstand te bereiken is maar ook langs de weg van een geloofsovertuiging. Het wordt lastig wanneer het laatste leidt tot een overtuiging van ‘hoe het leven in elkaar zit’ gekoppeld aan gedragsvoorschriften. Er ontstaan rampen wanneer het ter discussie stellen van een levensovertuiging bij anderen - met andere levensovertuigingen - levensbedreigende reacties oproept. Het is dus van groot belang een geloof te beschouwen als een geloof dat kan bestaan naast andere inzichten. In wezen is dit aanvaarden dat geloof iets is van onszelf, van mensen, dat nooit het finale antwoord heeft op de vragen die ons bestaan met zich meebrengt.

 

Nu een aantal mogelijke preventieve acties.

Mensen die in bepaalde geloofsovertuigingen voorgaan kunnen nooit aan een geslacht gebonden zijn, bijvoorbeeld uitsluitend mannen of vrouwen.

Religie- voorgang(ster)s hebben levenservaring, dus ook ervaring met seksualiteit in al haar facetten.

Je wordt pas voorganger wanneer je een zekere tijd in de maatschappij hebt gewoond, gewerkt, liefgehad, kortom weet wat er in de samenleving omgaat. Dus geen (gesloten) kleinseminaries en grootseminaries meer, maar deeltijdopleidingen naast wonen en werk.

Er is geen verplichting meer tot onthouden van seksueel gedrag. Voorgangers kunnen gehuwde mannen en vrouwen zijn, maar ook homoseksuelen met een partner of andere LHBT’ers.

Binnen de religieuze gemeenschap van voorgangers en gelovigen moet een idee bestaan en voortdurend openlijk worden bediscussieerd wat aanvaardbare, ‘gezonde’, niet beschadigende vormen van seksueel gedrag zijn.

Een goede screening van elke kandidaat voorganger is nodig, bij voorkeur door ter zake kundigen (psychologen psychiaters, seksuologen). Van belang is dat zij met een pathologische structuur rond onder meer seksualiteit worden doorverwezen voor passende begeleiding of behandeling. Zij mogen onder geen beding in een positie komen vanwaaruit zij anderen kunnen beschadigen.